Vlucht

Uitgeverij Kunstfort bij Vijfhuizen
ISBN 9789080819740
Omvang 80 pagina’s

pijl2.png
 
 

Vlucht (2007)

Tijmen is op excursie met zijn klas naar het fort bij Vijfhuizen. Hij wil veel liever lezen over tijdreizen naar de toekomst in zijn boek Tegengas, maar zijn docent wil dat hij op ontdekkingsreis gaat op het fort.

Als hij door omstandigheden gaat tijdreizen naar het verleden, leert hij Jacob kennen, die op het fort is opgesloten. Met hem beleeft hij een spannend avontuur. Een vliegtuig maakt een noodlanding op een stuk land. De onredelijke boer wil het vliegtuig niet laten gaan. De vader van Jacob zit in geldnood. Het gezin heeft honger. Tijmen speelt bij de oplossing van deze problemen een grote rol.

Uiteindelijk komt Tijmen weer terug in zijn eigen tijd en vertelt in de klas wat hij op het fort heeft meegemaakt. Niemand gelooft hem, maar een goed verhaal vinden ze het wel!

 

Leesfragment

Hoofstuk 6

Tijmen staat stil in de donkere ruimte. Hij hoort hoe de voetstappen van Rachid en Dirk Jan zich van hem verwijderen, steeds zachter klinken ze, tot hij niks meer hoort, er valt een zware deur dicht en dan is het stil. Heel erg stil. Behalve de stilte is er vooral het donker om hem heen. De pikzwarte duisternis.

Hij zet een stap in de richting waar hij net vandaan dacht te komen en probeert een lichtknopje te vinden op de muur, die koud aanvoelt en onregelmatig.

Zijn hand voelt de kieren en gleuven er op en komt een stuk hout tegen, dat zit van boven naar onderin de muur vast. Hij pulkt aan de rand om te voelen hoe het zit, maar er is geen beweging in te krijgen. Zijn handen gaan nu sneller langs het oppervlak, zoekend, met grotere bewegingen. Hij moet het lichtknopje vinden. Dat zal toch wel op deze hoogte bevestigd zijn? Maar hij voelt niks, alleen muur, hout, geen lichtknopje, geen deur.

Hij snapt niet dat hij de deur nog niet heeft gevonden. Is hij teveel naar rechts gegaan, hij doet een stap naar links en maakt een ruime armbeweging over de muur. Tijmen rilt onwillekeurig. Het is hier niet warm. Hij begint een beetje in paniek te raken. Hij wil er gewoon uit. Nu.

Waar is de deur dan? Hij doet twee stappen naar rechts en maakt een vegende beweging over de muur. Niks, geen deur, geen stopcontact, geen lichtknop. Waarom is het hier zo donker? Dat lichtknopje zal toch niet aan de buitenkant van de ruimte zitten? Of moet je eerst de deur op slot draaien en gaat dan vanzelf het licht aan? Tijmen heeft dat tijdens een vakantie wel eens meegemaakt bij een toilet.

Hij keert zich om en staat met zijn rug tegen de koude muur geleund. Hij wacht. Misschien moet hij even wachten tot zijn ogen aan het donker zijn gewend. Dan vindt hij de deur wel of misschien ligt hier wel ergens een zaklamp. Maar hoe lang hij ook wacht, het donker blijft donker, zwart. Er is geen enkel streepje licht te bekennen in de hele ruimte niet.

Tijmen weet niet eens of er veel ruimte voor hem is. Misschien zit hij in een kast of een ander klein hok. Hij steekt zijn armen recht vooruit en doet een kleine stap naar voren. Hij botst nergens tegenaan. Dan zet hij nog een pas. Met zijn handen wrijft hij even over zijn bovenarmen. Het is koud.

Dapper zet hij nog een stap naar voren. Hij steekt zijn handen naar opzij en botst weer nergens tegenaan. Dit moet meer zijn dan een gangkast. Misschien zit er wel ergens zo’n klein raam met een schietgat. Als hij dat open krijgt dan kan hij wat zien en dan is hij er zo uit. Hij zet nog een pas vooruit en nog een.

Opeens denkt hij dat het misschien toch beter is om bij de muur te blijven waar hij net vandaan kwam. Daar zit de uitgang, hij zet een stap terug. Onzeker blijft hij in het midden van de ruimte staan. Stapt hij de goede kant wel op? Hij heeft nog nooit in zo’n donkere ruimte gezeten. Het is nergens mee te vergelijken. Niet met de nacht buiten, niet met je hoofd onder de dekens houden, niet met je ogen dicht knijpen, dit donker is anders, is echt heel zwart.
Tijmen bibbert. Hij denkt aan zijn warme trui, die hij vanmorgen thuis heeft gelaten. Hij wil er nu echt uit, weg. Naar meneer Akrikez, naar Dirk Jan en Rachid. Naar zijn boek. Naar de bus, naar huis. Hij roept. ‘Help’ is het enige woord dat in hem opkomt. Hij roept het hard: ‘HELP!’ Er lopen hier toch kinderen rond, iemand moet hem wel horen, toch? Zijn stem klinkt angstig, afgeknepen, hij wordt er zelf bang van. Dit is niet leuk meer. Hij kijkt recht voor zich uit en ziet alleen maar zwart en nog zwarter. Nog zwarter? Als hij naar het hele zwarte kijkt, stokt zijn adem in zijn keel.

Hij gelooft niet wat hij ziet. Wat hij ziet dat kan niet. Dat is niet waar. Maar het moet waar zijn. Hij denkt aan het boek Tegengas. Zijn hart begint als een waanzinnige te kloppen. Hij weet dat het waar is, wat hij ziet. Hij heeft het koud, het is heel heel erg donker en daar is zijn schaduw. Zijn eigen schaduw. Hij herkent zijn rechtopstaande haar, zijn wipneus, zijn brede onderlip. Hij is het.

‘Hallo’, zegt Tijmen zacht, de mond van zijn schaduw beweegt niet mee.

‘Hallo,’ zegt Tijmen nog een keer.

‘VOLG MIJ’, zegt zijn schaduw en begint tegen de klok in rondjes te lopen.

Tijmen aarzelt. Hij wou dat hij wist hoe het nummer negentien verging in Tegengas.

Tijmen knijpt zichzelf een keer stevig in de bovenarm. Meneer Akrikez zegt dat hij veel fantasie heeft, en dat moet wel. Hij ziet zijn eigen schaduw en die praat tegen hem!
‘Kom,’ zegt zijn schaduw en wenkt hem ongeduldig.

Tijmen wordt opeens heel rustig. Hij wil eigenlijk best mee. Hier kan hij nu de uitgang toch niet vinden. Als hij zijn schaduw volgt, gaat hij misschien ergens anders heen. Weg van het donker. Naar andere mensen. Naar een andere tijd.

Tijmen recht zijn rug. ‘Goed, ik kom’, zegt hij. Hij volgt de schaduw, loopt eerst langdurig rondjes tegen de klok in, totdat de schaduw opeens stopt en Tijmen tegen zijn eigen schaduw opbotst. Of meer, opgeslokt wordt. Ze zijn niet langer twee maar een. Al lijkt de schaduw nu de baas.

Tijmen loopt recht op het allerdonkerste donker af en als hij daar in stapt en doorloopt en nog verder doorloopt hoort hij allerlei geluiden, een vreemd kreunen en hoge fluittonen en muziek maar dan alsof het allemaal veel te snel gaat.

De donkerte maakt een soort draaikolk van zichzelf en die draaikolk kolkt als vanzelf naar een middelpunt en Tijmen voelt hoe hij zonder pardon in de draaikolk wordt gezogen en het is te laat om nog bang te zijn. Het is inderdaad net alsof je in de engste attractie van het hele pretpark bent gegaan en vlak voor je vijftig meter naar beneden zult vallen, bedenkt dat je het niet wilt, dat je het toch echt veel te eng vindt.

Te laat. Veel te laat.