Big

Uitgeverij Lemniscaat
ISBN 9789056377366
Omvang 116 pagina’s

pijl2.png
 
 

Big (2005)

Bekroond met de Zilveren, Gouden en Inclusieve Griffel 2006

Lizzy is anders. Ze gaat naar een speciale school en in de buurt hoort ze er niet bij – de andere kinderen spelen zonder haar.

Dan verschijnt plotseling een nieuwe meisje. Ze noemt zichzelf Big. Tussen Lizzy en Big ontstaat iets wat lijkt op vriendschap – een vriendschap waarin Big het voor het zeggen heeft en Lizzy gaandeweg steeds meer gedwongen wordt dingen te doen die ze eigenlijk niet wil.

Lizzy weet niet hoe ze zich tegen de bazige Big moet verzetten. Bovendien heeft ze nu toch wat ze altijd wilde, een vriendin?

 

Leesfragment

Opeens staat ze daar. Aan de overkant. Tegen de lantarenpaal.

Een dik meisje met blond krullend haar. Dat ziet er gek uit: zo’n prachtige bos krullen boven op dat lompe lichaam. Dat past niet bij elkaar.

Ze leunt tegen de lantarenpaal en kijkt naar de spelende kinderen, net als ik. En naar mij. Ik gluur soms even naar haar. Dan kijkt ze steeds de andere kant op.

De volgende dag staat ze er weer. Op precies dezelfde plek.

Zij kijkt. Ik kijk. Wij kijken.

Dan zegt Rory tegen Sam en Len: ‘Zullen we lummelen?’

De jongens knikken.

‘Wie wil er de lummel zijn?’ vraagt Rory. Lange, dunne, bleke Rory.

Hij kijkt naar het dikke meisje naast de lantarenpaal. Ze knikt en loopt naar de jongens toe. Ik houd mijn adem in.
Meteen krijgt ze de bal keihard tegen haar onderbenen. Ze zegt niks. Pakt de bal op en gooit hem naar Rory. Hij gooit haar direct weer af. Keihard. Ze lijkt het niet te voelen. Pakt de bal op en gooit hem naar Rory.

Knal! Nu gooit ze de bal naar Len. Hij aarzelt, de bal in zijn handen, en gooit hem dan naar Rory. Weer gooit Rory keihard raak op haar onderbenen. Langzaam pakt ze de bal op en loopt op Rory af. Ze geeft hem de bal.

‘Morgen weer?’ vraagt ze vriendelijk.

Die is niet bang uitgevallen.

Rory lacht smalend. 'Mij best.'

Als ze hem de rug heeft toegedraaid tikt hij tegen zijn voorhoofd en kijkt grijnzend naar Len en Sam.

De volgende dag gebeurt er precies hetzelfde. Ze komt, Rory gooit, keihard.

Ik kan er bijna niet naar kijken, maar ik kan ook niet weglopen. Ik móét het zien.

Als ze die tweede dag de bal aan Rory heeft teruggegeven, loopt ze niet naar de lantarenpaal aan haar kant. Ze gaat naast mij staan.

Ik zeg niks. Wat moet ik zeggen?

Ze staat een hele tijd stil naast mij. Draait zich dan langzaam om en verdwijnt in de bakkerszaak.

Even later komt ze naar buiten met een croissant in een zakje. Ze eet gulzig. Ik hoor haar smakken.

Als ze hem op heeft loopt ze opnieuw de bakkerszaak in. Weer buiten begint ze aan een tweede croissant. Ze haalt er achteloos nog een uit en geeft die aan mij. Ik pak ’m aan en neem er een hap van. Hij is nog warm. We eten en zeggen niks.

De dag erna staat ze bij de lantarenpaal voor de bakkerszaak. Ik schrik. Dit is mijn plek. Ze staat op mijn plaats. Maar ze maakt ruimte voor me en geeft me met een vanzelfsprekend gebaar een croissant aan.

Wij kijken voor ons, naar Rory, Len en Sam. Kijken en eten. Alleen maar dat.

Ze doen een soort verstoppertje. Maar dit verstoppertje houdt niet op als je iemand gevonden hebt, je moet diegene ook pakken. Ze spelen dit spel iedere dag.

In het dorp en in de buurt is verder niet veel te doen. Iedere dag kijk ik ernaar en ik weet hoe snel die bleke Rory kan rennen, maar zich goed verstoppen, daar is hij te ongeduldig voor.

Dat doet hij meestal op dezelfde plek. Steeds wanneer ik sta te kijken, hoop ik dat ik mee mag doen. Ik zou Rory meteen besluipen en hem vinden en pakken tegelijk.

De jongens smoezen wat en Rory loopt langzaam naar mij toe. Hij gaat zeker weer aardig doen.

Rory staat voor me. Hij kijkt maar heel even naar mijn schoenen, de schoenen waar hij laatst met de anderen samen zo om heeft gelachen, en vraagt nonchalant: ‘Meedoen?’

Hij heeft een mooie stem. Donker.

‘Meedoen?’ herhaal ik en ik probeer net zo te klinken als hij. ‘Waarom?’

‘Dan niet’, zegt Rory. Hij draait zich om en loopt weg.

‘Oké’, roep ik tegen zijn rug. Ik loop snel achter hem aan.

Hij kijkt niet om, maar roept tegen de rest van de groep: ‘Dizzy is ’m.’

Ze rennen direct alle kanten uit en ik ben er niet op bedacht. Ik ben altijd al langzaam geweest. ‘Traag’, dat staat ook in mijn schoolverslag.

Ik loop rond en zoek. Rory zit niet op zijn vaste plek. De rest van de groep is ook nergens te zien. Na een kwartier heb ik nog niemand gevonden.

Alle bekende verstopplaatsen ben ik af geweest. Achter het muurtje, langs de spoorbaan, voorbij het hek van de chemische fabriek, waar een bord staat met een doodshoofd erop en met vette letters ‘gevaar’ eronder.

‘Ze zijn ’m gepeerd’, zegt een stem achter me.

Ik draai me om.

Zij is het. Haar krullen dansen om haar hoofd.

‘O’, zeg ik. Dat zeg ik nogal vaak, vooral als ik niet weet wat ik moet zeggen.

‘Expres’, zegt ze. ‘Ze hebben het vast van tevoren afgesproken. Ze hebben je gewoon laten zitten.’ Ze zegt het langzaam, alsof ze er plezier in heeft.

‘O’, zeg ik weer.

Mijn hoofd wordt licht en ik zie sterretjes voor mijn ogen. De wereld draait een beetje. Dat heb ik vaker, daarom noemt iedereen mij Dizzy. Duizelig. Ik knipper.

‘Ik moet ze ook niet’, zegt ze.

Ik kijk naar haar.

Ze leunt tegen het bord met ‘gevaar’ erop.

Ik loop naar haar toe.

Ze heeft mooie tanden. Heel wit.

‘Ik zit bij ze op school’, zegt ze. ‘Bij ze in de groep.’

Ik knik. Dat moet wel. Als ze niet bij mij zit, zit ze bij hen. Er zijn maar twee scholen in het dorp.

‘Zijn ze altijd zo?’ vraagt ze.

‘Zo wat?’

‘Zo rottig?’

Ondertussen probeert ze me aan te kijken. Dat lukt niet, want ik kijk over haar heen. Zie alles boven haar hoofd. Maar ik knik wel. Dus zij ziet dat.

‘Zullen we even naar mijn huis?’ vraagt ze en ze pakt mij bij de arm. ‘Ik heb een klotedorst.’

Ze knijpt.

Ik knik.

‘Big’, zegt ze als we naast elkaar lopen. Ze blijft voor zich uit kijken.

‘Waar?’ vraag ik.

Hier lopen nooit biggen. En ik zie er ook niet één.

‘Big’, zegt ze weer, met haar mollige hand op haar borst.

Nu begrijp ik haar.

‘Dizzy’, zeg ik. ‘Rijmt op Lizzy. Zo heet ik.’